Op de kaart worden ruim 1500 schoolgebouwen door heel Nederland getoond. We zien grote, ruime gebouwen, met hoge ramen, maar ook kleinere en lage scholen met een eenvoudige entree. De scholen zijn gebouwd in de periode 1900-1970, waarin er verschillende opvattingen waren over het ideale schoolgebouw. In de blog worden deze, en nog vroegere perspectieven, op de Nederlandse scholenbouw uiteengezet.
De gebouwen die in de 17e eeuw als school werden gebruikt, waren niet als zodanig ontworpen. Het waren pakhuizen, zolders of schuren waar veel kinderen tegelijk les konden krijgen. De scholen leken op hokken, waren benauwend, donker en hadden geen verwarming of luchtverversing. Bovendien telde deze locaties slechts een onderwijszaal waarin alle kinderen uit de omgelegen dorpen gezeten waren. Er werd hoofdelijk onderwijs gegeven. De onderwijzer zat op een verhoging, aan een lessenaar. Ieder kind werd een opdracht toegeschoven, die individueel ingeleverd moest worden. In de klas heerste chaos, de leerlingen liepen rond en maakten veel lawaai (zie afbeelding 1). Kortom: het onderwijs in de 17e eeuw was ongeorganiseerd en aandacht voor scholenbouw was er niet.
De inrichting van het onderwijs veranderde drastisch toen er in 1795 een landelijke onderwijswetgeving in het leven werd geroepen. Een belangrijke aanleiding voor deze omwenteling was de wereldbeschouwing die in de achttiende eeuw de overhand kreeg: de verlichting. Men ging zich niet langer baseren op waarheden gepropageerd door de kerk, maar denkers en filosofen gingen zichzelf verdiepen in de wetenschap. Mede door deze ontwikkeling kreeg het onderwijs een belangrijkere plaats in de maatschappij. De mensen moesten zelf na gaan denken om tot kennis te komen, en hierbij was begeleiding vanuit school van groot belang.
Met de vereniging van de zeven gewesten in de Bataafse Republiek kreeg een landelijke overheid de verantwoording over het onderwijs. Deze ontwikkeling zorgde ervoor dat er geld geïnvesteerd kon worden in onderwijs en eenvoudige schoolgebouwen. Op elkaar volgende schoolwetten maakten schoolgaan daarnaast betaalbaar, waardoor grote aantallen leerlingen op hetzelfde niveau opgeleid konden worden. In 1811 werd het eerste standaardontwerp voor klaslokalen gemaakt. De ruimte werd opgedeeld in drie groepen met leerlingen, die allen met het gezicht naar een blinde muur met schoolborden werden geplaatst (zie afbeelding 2). Dit ontwerp is bekend komen te staan als de zaalschool.
Nu de dorpsscholen verruild werden voor simpele schoolgebouwen, werd er ook meer aandacht besteed aan de ruimte en de gezondheid van de kinderen. Steden werden in de negentiende eeuw gezien als bronnen van ziektekiemen, en scholen als besmettingshaarden. Als gevolg werd in bepalingen vastgelegd dat scholen buiten het centrum gelegen moesten zijn, op een verhoogd stuk grond, weg van stilstaand water, fabrieksrook en andere ongezonde omstandigheden.
Lokalen werden voorzien van grote ramen, die open konden om zo lucht en daglicht binnen te laten. De open vuurplaatsen uit de dorpsscholen werden vervangen door schoorstenen, zodat de rook niet in de ruimten bleef hangen. Ook het meubilair werd aangepast. Ieder kind kreeg een voetenplankje en een stoel met rugleuning. Tafeltjes zaten aan elkaar vast en waren verstelbaar, zodat de lange kinderen achterin en de kleine kinderen voorin de klas konden zitten.
De grootte van de gebouwen moest daarnaast evenredig zijn aan de hoeveelheid kinderen. Het hoofdelijk onderwijs moest daarom plaats maken voor het klassikaal onderwijs. Op die manier kon de leraar orde houden over de groep. Er werden langwerpige scholen gebouwd waarin tafeltjes werden geplaatst in rijen naar het schoolbord gericht. Hiervoor stond de onderwijzer, die op deze manier goed overzicht kon houden.
In de tweede helft van de 19e eeuw werden scholen gebouwd met aparte klaslokalen, waarbij de jongere kinderen van de ouderen werden gescheiden. De aanleiding hiervoor was het invoeren van zes verschillende vakken in het onderwijs, die in niveau verschilde. Deze ontwikkeling maakte een einde aan de eenheid van de school. Er werden verschillende lokalen gebouwd, met een gang als verkeersader. Dit ontwerp is bekend komen te staan als de gangschool. Om overzicht te kunnen houden werden deze scholen vaak symmetrisch opgebouwd, of in de vorm van een hoek (zie afbeelding 3, 4).
De gezondheid van de kinderen bleef een belangrijke rol te spelen in de architectuur en omgeving van de schoolgebouwen. Er werden inspecties ingesteld, waarbij werd gelet op de locatie, ventilatie, lichtinval, meubilair en de ruimte per kind. In 1880 werd een Bouwbesluit in het leven geroepen: een leidraad voor de bouw en inrichting van scholen. In de periode na deze verordening werden vele nieuwe scholen gebouwd en bestaande scholen verbeterd. Omdat frisse lucht werd gezien als bestrijder van besmettelijke ziekten, werden er ook scholen gebouwd in groene gebieden, en in de openlucht. In eerste instantie voor de zieke kinderen, maar later ook voor gezonde (afbeelding 5).
Onderwijshervormingen zorgde er in 1900 voor dat er een wet van algemene leerplicht voor kinderen van 7 tot 13 jaar in werd gesteld. De school werd gezien als belangrijk maatschappelijk middel om de burgers van de toekomst op te leiden. Als gevolg nam het aantal scholen sterk toe. In diezelfde periode werden kunst en decoratie op school gepropageerd, het gebouw als wel de leermiddelen moesten de kinderen inspireren. De schoolgebouwen moesten verzorgd ogen, met een huiselijke sfeer, waarin leerlingen zich prettig voelde en zich konden ontwikkelen. Hoge plafonds, licht en ruimte bleven belangrijk. Ook de speelplaatsen werden groter en ingangen rijkelijker gedecoreerd (zie afbeelding 6). Uitbundige ornamenten kwamen vanzelfsprekend enkel voor bij duurdere scholen. Deze moesten een monumentaal element vormen in het stadsbeeld. Armenscholen werden gekenmerkt door een sobere, eentonige vormgeving.
Het interieur van de gebouwen werd ook aangepakt. Nu er meer aandacht was voor het bouwen van statige, monumentale panden, moest er aan de binnenkant ook wat gebeuren. Er werden kleurrijke elementen toegevoegd zoals glas-in-lood ramen, met kleur geglazuurde bakstenen en decoratieve tegels op de vloer, om een vriendelijke uitstraling teweeg te brengen. In de nieuw ontworpen schoolgebouwen werden de klaslokalen en speelplaats gesitueerd aan de achterkant van het gebouw. De straatkant werd als smerig beschouwd, en was dus mogelijk nadelig voor de gezondheid van de leerlingen. In de klas werden bij binnenkomst de schone handen en nagels aan de lessenaar van de onderwijzer gecontroleerd. De politieke discussies over lichamelijke opvoeding in het onderwijs klonken ook door in de architectuur. Vanaf 1862 werd gymnastiek een verplicht vak op de lagere school. De hierna gebouwde scholen werden een ensemble van klaslokalen, gymnastiekruimten en onderwijzerswoningen.
Vernieuwende ideeën over de indeling van het onderwijs zorgde in de jaren ‘20 voor de ontwikkeling van alternatieve schoolvormen zoals Jenaplan, Montessori en de Vrije School. De gebouwen van deze scholen waren zo ingericht dat het kind als individu kon floreren door een ruimere opzet en het doorbreken van het klassikale systeem. De kinderen kregen allemaal een eigen tafeltje en stoel, zodat ze in groepjes samen konden zitten. De vrije kunsten zoals toneel, knutselen en muziek werd op deze scholen ook onderwezen.
De Tweede Wereldoorlog had grote gevolgen voor de scholenbouw. Ruim 1800 schoolgebouwen waren in de periode 1940-1945 beschadigd geraakt en 273 totaal verwoest. Bovendien had de bouw van nieuwe scholen jaren stilgelegen. Daarbij kwam de babyboom, die na de bevrijding ontsprong. Het resultaat was een groot tekort aan scholen.
Het streven naar gemeenschapsvorming, dat opkwam na de bevrijding, had daarentegen een positieve invloed op het onderwijs en de scholenbouw. Scholen werden van groot belang geacht in het heropbouwen van de maatschappij. Nieuwe schoolgebouwen werden voorzien van centrale ruimtes voor gezamenlijke bijeenkomsten. Deze zalen moesten ook buitenschoolse activiteiten mogelijk maken. Daarom werden de scholen steeds vaker in de wijk geplaatst; ze moesten midden in de maatschappij staan. Met de komst van de aula ontstond ook een nieuw schoolontwerp: het haltype. Om de centrale ruimte heen waren de lokalen gesitueerd. Deze scholen waren ruim van opzet en hadden grote ramen in de lokalen, zodat ze bekend kwamen te staan als licht-luchtscholen (zie afbeelding 7).
Orde en discipline in het onderwijs begon langzaamaan plaats te maken voor de ontwikkeling en creativiteit van de leerlingen op alle scholen. Het onderwijs zelf kreeg een losser klassenverband, en stuurde aan op de zelfwerkzaamheid van de leerlingen. De klaslokalen werden groter, en het meubilair moest verplaatsbaar zijn. Er kwamen lage kasten in de lokalen, zodat kinderen zelf boeken konden pakken (zie afbeelding 8). Gymzalen, bibliotheken en lokalen voor handenarbeid waren in de scholen gebouwd rond 1970 niet meer weg te denken.
Tot 1985 lag de verantwoordelijkheid voor de inrichting van het Nederlandse onderwijs en de scholenbouw bij de overheid. Pas bij het in werking treden van de wet op het basisonderwijs kwam er meer vrijheid voor opdrachtgevers en de leiding van scholen om de scholenbouw naar eigen inzichten vorm te geven. Vanaf 1 januari 1997 is de decentralisatie van huisvestingstaken in het onderwijs compleet geworden. Gemeenten, schoolbesturen en schooldirecties ontwikkelen sindsdien het lokale beleid voor scholen in onderling overleg, op basis van in de gemeente geldende bepalingen. De architectuur van moderne schoolgebouwen loopt daarom sterk uiteen.
Meer lezen over de geschiedenis van Nederlandse scholenbouw?
- Jacques Dane ‘Een korte geschiedenis van het onderwijs’ beschikbaar via
https://www.onderwijsmuseum.nl/files/2016-12/een_korte_geschiedenis_van_het_onderwijs_dec._16_.pdf - Boersma, T., Verstegen, T., & Bergeijk, H. van (1996). Nederland naar school: twee eeuwen bouwen voor een veranderend onderwijs. Rotterdam: NAi Uitgevers 010.
- Broekhuizen, D. (2005). Openluchtscholen in Nederland : architectuur, onderwijs en gezondheidszorg 1905-2005. Rotterdam: NAi Uitgevers 010
- Rothuizen, E. J., Kockx, H. J., & Brants, K. (1924). Scholenbouw. Oosterbaan & Le Cointre.
- Spoelstra, Y. (2012). De school: ‘een sieraad der gemeente” : de geschiedenis van de scholenbouw in leiden 1: 1800-1940.
- Spoelstra, Y. De geschiedenis van de scholenbouw in Amsterdam.
- Spoelstra, Y. (2012). De school: ‘een sieraad der gemeente” : de geschiedenis van de scholenbouw in leiden 2: 1945-1965.
- Schoolgebouwen voor basisonderwijs. Een documentatie van recente projecten.
- Schoolgebouwen voor kleuter- en basisonderwijs : een selectie uit I.C.S. Adviesprojekten.
- Multischool : “een schoolgebouw, waarmee u alle kanten op kunt”.
- Renovatie van schoolgebouwen. (1979)
- Het evalueren van schoolgebouwen : proefonderzoek bij scholen voor algemeen voortgezet onderwijs (1979).
- De gezondheidsvereischten van schoolgebouwen : met toepassing op de lokalen der openbare armenscholen te Amsterdam (1861) G. Allebé